BERICHTEN UIT DE BIOTOOP
In 2015 verhuist Sabine van den Berg met haar gezin naar de Biotoop in Haren. In het voormalige Biologisch Centrum van de Rijksuniversiteit Groningen wonen en werken ruim driehonderd mensen. Berichten uit de Biotoop geeft een inkijkje bij een van de grootste culturele broedplaatsen van Nederland. In 61 verhalen en 63 tekeningen komt een onalledaagse stoet bewoners voorbij die kleur geven aan het dagelijks leven.
—
Tekst & tekeningen: Sabine van den Berg
—
Een bundeling van deze avonturen is verschenen in november 2019 bij Uitgeverij Oevers. Meer info →
-
Verjaarspartijtje
maart 2017
-
Een jongen met rechtopstaand, witblond haar loopt me tegemoet. Zijn fluorescerende roze gipsarm bungelt in een mitella. Hij heet Jobbe en ik weet dat zijn vriendin en hij grafisch ontwerper zijn. Lastig als je rechterarm dan in het gips zit. Ik wijs naar z’n arm: ‘Hoe kan dat nou?’
‘Ik deed mee aan een brombakwedstrijd.’
Samen met een vriend vormde hij een team. Het onderdeel waarbij ze tijdens het rijden een ballon moesten opblazen met de uitlaat hadden ze al gewonnen. Maar toen voerde het parcours met de bakbrommer over een wipwap. De chauffeur schatte het kantelmoment verkeerd in, hij remde niet op tijd en ze werden gelanceerd. En zo brak Jobbe, die in de bak zat, zijn pols.
Een paar maanden later ben ik op weg naar mijn schrijfkast. Op de loopbrug staat een groepje dertigers rond een tafel met chips en drankjes. Jobbe en zijn vriendin heffen het glas en proosten met de anderen. Om hen heen op de grond zie ik ballen, gewichten, rollen tape, een paar keukentrapjes, speelgoedautootjes, skateboards, kaarsen, rollen touw, katrollen, een gevulde gereedschapskist, planken en blokken hout.
‘Ik ben jarig,’ zegt Jobbe. ‘Vandaag geef ik mijn verjaarspartijtje. We gaan een kettingreactie maken!’
Uren later – ik loop in de supermarkt en doe boodschappen voor het weekend – gaat mijn telefoon. Ik sta net bij de kassa, dus neem niet op. Eenmaal thuis hoor ik Jobbe op de voicemail. Ze zijn bijna klaar! Hoewel ik het moment waarschijnlijk al gemist heb, haast ik me naar de loopbrug. De stapel spullen is verdwenen, daar voor in de plaats staat een overtuigende opstelling vanaf de hal tot aan het einde van de loopbrug, toch zeker zo’n meter of twintig. Ooit zag ik zo’n kettingreactie in Science Museum Nemo. Mijn zoons, destijds kleuters, hadden het er nog dagen over en maakten tijdenlang zelf opstellingen. Deze opstelling doet qua lengte niet onder voor die in het museum.
De makers brengen de laatste details in gereedheid. Nog net op tijd kan ik mijn zoons optrommelen. Ze kijken allebei net zo verwachtingsvol als toen ze klein waren.
Jobbe start de kettingreactie: hij giet een emmertje vol dat aan een touw hangt. Het emmertje zakt, het touw trekt via een katrol een baksteen van een wipwap, een diabolo rolt omlaag, raakt een strijkbout die met een stuk Duct tape op scherp staat, de bout klapt voorover, landt op een handvat, boven op een knopje, waardoor er een paraplu openschiet. De plu stoot tegen een plank die opzij zwaait. Op het uiteinde van de plank staat een waxinelichtje dat precies onder een gespannen touw terechtkomt. Het touwtje houdt een rond gewicht vast dat op een schuine helling ligt, boven op een keukentrap. Iedereen kijkt gespannen toe hoe het touwtje zwart kleurt en doorbrandt. We springen gillend naar achteren als het gewicht met een klap de grond raakt, met een dreun tegen de verwarming botst en daar – met effect – een bal raakt die een blok hout doet omvallen. Zo gaat het maar door, totdat helemaal aan het einde een oud beeldscherm omlaag valt en er een envelop zichtbaar wordt. Iedereen klapt en joelt: het cadeau voor Jobbe!
-
Amorfe Fallus
Juni 2018
-
‘Muelleri, wat zou dat betekenen?’ We hebben een afdakje van onze handen gemaakt en turen door de vuile ruiten van de kas.
‘Je zou zeggen: de naam van een plantje, maar het kan net zo goed iets anders zijn.’ Klaas, de kunstschilder met wie ik bevriend ben, heeft een paar jaar geleden een tijdje een kas gehuurd op het Biotoopterrein. Nu hij op bezoek is, wil hij even langs zijn oude stek om wat foto’s te nemen. Klaas speculeert: ‘Hier is iemand enthousiast begonnen, maar er kwam wat tussendoor.’
We staren naar de rijen doorzichtige potjes waarin niets groeit. Ze zijn gevuld met een mengsel van aarde, schuimrubber snippers en iets wat lijkt op piepschuimkorrels. Er staan plastic stekers in met verschillende, geheimzinnige woorden. ‘Muelleri’ komt het meest voor. In een hoek ontdek ik twee blauwe, kunststof vaten.
‘Het heeft iets van een drugslab, alsof iemand in grote haast is weggevlucht.’ Ik wijs naar de tonnen. ‘Die dingen dumpen ze in Limburg.’
‘Muelleri,’ zeggen we tegelijk en proeven allebei bedachtzaam het woord in onze monden, alsof het om een nieuwe soort synthetische drugs gaat.
Aan het einde van onze gang woont Willem. Hij heeft een kaalgeschoren hoofd, een lange baard en een vorsende blik. Meestal draagt hij jassen tot op zijn enkels, maar bij warm weer kleedt hij zich iets luchtiger en is op zijn bovenarm een tatoeage van een vogelspin te zien.
Op een middag klop ik aan bij Willem. Misschien kan ik zijn dieren natekenen. Maar zijn vogelspinnen heeft hij niet meer. En de Zuid-Amerikaanse varaan, de suikereekhoorntjes en Harrie de slang waren van z’n ex. Harrie verdween ’s winters altijd in de groentelade van de koelkast voor z’n winterslaap, weet ik. Willem heeft nog wel gekko’s en Afrikaanse kikkers. ‘Dit zijn nog baby’tjes,’ zegt hij vertederd. ‘Ze worden zo groot als een voetbal.’
Willem is laborant. Ik vraag hem wat hij precies doet, want ‘laborant’ is een ruim begrip. ‘Ik onderzoek DNA en doe proeven met gen-manipulatie. Bijvoorbeeld bij gistsoorten, waarbij het wellicht mogelijk is dat ze zelf een vorm van biobrandstof gaan maken. Maar ik ontleed ook muizenhersentjes, om waak- en slaapritmes genetisch te bepalen. Mijn fascinatie voor dieren begon op mijn vierde toen ik wandelende takken kreeg. De nazaten daarvan heb ik nog, al dertig jaar.’
Willems dierenverzameling is inmiddels aardig uitgedund. Wel heeft hij nog een schedelverzameling en een stel geprepareerde vlinders. ‘Ik ben nu meer met planten bezig,’ zegt hij. ‘Ik kweek zeldzame varianten van de Amorfe fallus.’
Hij schuift een deur opzij en een golf vochtige warmte spoelt de kamer in. Met trillende vingers toont hij me een sprietig aronskelkje. ‘Deze is zeer zeldzaam.’ Hij haalt er nog een tevoorschijn. Een groter exemplaar.
‘Het lijkt inderdaad wel een piemel,’ zeg ik bewonderend.
Ik loop mee het kamertje in. De vloer staat vol potjes, op de planken langs de wanden staan er nog meer, erboven hangen tl-bakken. Allemaal aronskelken in een mengsel van aarde, schuimrubber snippers en iets wat op piepschuimkorrels lijkt. Ineens zie ik een steker liggen met een bekend handschrift. ‘Muelleri!’ roep ik opgewonden.
‘Ja, een Amorfe fallus*,’ antwoordt Willem kalm. Hij zet het plantje terug.
______
* De naam Amorfe fallus die ik fonetisch registreerde, heeft dezelfde betekenis als de officiële naam Amorphophallus, afgeleid uit het Grieks: amorphos = vormeloze, misvormde of wanstaltige, phallos = penis.
-
Taal
januari 2018
-
Aan de zuidwestkant van het Biotoopterrein, vlakbij de biologische zelfoogsttuin van boer Gijs, staat de Open Kas. Deze kas is – de naam zegt het al – open. Niet alleen letterlijk, ook figuurlijk. Eens in de zoveel tijd organiseert Irma, de beheerster, het Geefcafé. Samen met een kok verzorgt ze een maaltijd voor zo’n dertig mensen. Ze vragen geen vast bedrag daarvoor, maar laten de gasten zelf bepalen wat ze kunnen missen of wat ze de maaltijd waard vinden. Ook nodigt Irma altijd een paar mensen uit van wie ze denkt dat ze wel wat gezelligheid kunnen gebruiken. Die kun je trakteren. Het thema van het Geefcafé is ‘verbinding’.
Vanavond maak ik voor het eerst kennis met dit fenomeen. We hebben ons op Irma’s aanraden dik aangekleed en vooral ook warme schoenen en sokken aangedaan. Hoewel er een houtkachel brandt en de lange tafels baden in de warme gloed van kaarslicht, blijft het een open kas. Onder de bezoekers ontdek ik enkele bewoners uit de Biotoop en mensen uit Haren. Met mijn man en zoons schuif ik aan bij drie jonge mannen die toevallig alle drie Mohammed heten. Alle drie hebben ze ook een zorgelijke blik. Een van hen, de middelste, spreekt Engels. Hij vertelt dat ze nog maar een maand in Nederland zijn en in het Asielzoekerscentrum in Onnen verblijven. Hij volgt elke dag Nederlandse les en verontschuldigt zich dat hij vooralsnog beter Engels spreekt dan Nederlands. Alle drie komen ze uit Syrië. Als de naam van hun land valt, kijken de Mohammeds naar beneden. Ik durf niet te vragen of ze met een overvolle boot in Europa zijn aangekomen en of hun familie in Syrië nog leeft. Ook ik sla mijn ogen neer.
Irma en de kok serveren schalen vol eten; er zijn verschillende gangen. Ons diner doet beslist niet onder voor dat in een restaurant. Iemand draagt een gedicht voor, een ander verbaast ons met het gegalm van een enorme waldhoorn die plotseling vanuit het donker de kas inschuift.
Dan trekt de middelste Mohammed een vuilniszak onder zijn stoel vandaan. Hij haalt er een met donker hout ingelegd snaarinstrument uit en begint te spelen. De andere twee Mohammeds zingen mee. Iedereen luistert. Voor mijn geestesoog zie ik ons omringd door zandduinen en is de Open Kas veranderd in een bedoeïenentent.
Mijn jongste zoon volgt de vingers op de snaren. De middelste Mohammed bemerkt zijn interesse en vraagt hem of hij ook muziek maakt.
Mijn zoon knikt: ‘Ik speel viool.’
De man gebaart dat hij óók zijn instrument moet halen. Mijn zoon staat op en loopt het donker in. De middelste Mohammed pakt een mobiele telefoon uit zijn jaszak. Hij toont het schermpje aan de anderen en ze overleggen. Als mijn zoon terugkeert, staat het mobieltje rechtop tegen een vaas. Mijn zoon leest de noten van het schermpje en speelt aarzelend een melodie die hij niet kent. Ineens klinkt zijn viool Arabisch. De mannen knikken. Na even oefenen speelt hij samen met de middelste Mohammed een gevoelig en tegelijkertijd opzwepend ritme. De andere twee Mohammeds zingen, lachen en klappen. Ondertussen eten we, al heb ik een brok in mijn keel. Mijn jongste zoon, de stilste van ons vieren, heeft een brug geslagen. Hij glimlacht en bestudeert het nieuwe notenschrift dat ze hem voorhouden.